Kom je naar Daphnis & Chloé op 30 j? Bereid je alvast voor en lees de programmatoelichting geschreven door Aurélie Walschaert.

Bergen tegen een zee van blauw

De hedendaagse componist Guillaume Connesson (1970) streeft in zijn composities naar een evenwicht tussen innovatie en toegankelijkheid. Een Franse muziekjournalist omschreef het als volgt: “Connesson durft pragmatisme boven idealisme te stellen. Hij geeft het luisterplezier van het publiek voorrang boven ijdele muzikale experimenten.” Aan de basis van zijn oeuvre ligt een brede muzikale smaak, gaande van componisten als Couperin, Wagner en Debussy tot moderne namen als Dutilleux, Messiaen en Reich. Maar ook meer populaire genres als jazz, funk, pop en filmmuziek schuwt Connesson niet.

Zijn Concerto pour violoncelle et orchestre componeerde Connesson in 2008 op vraag van cellist Jérôme Pernoo, die ook de creatie ervan in Parijs verzorgde. Naar eigen zeggen liet hij zich voor het werk inspireren door het schouwspel van de ijsblokken in Antarctica: “Het eerste deel is granietachtig, bijna als een blok ijs, terwijl het tweede deel vloeibaar en vluchtig is. Het derde deel is een langzame meditatie die de cello laat zingen, een paradijselijke tuin van de Hesperiden waarin de lange melodie van de solist afwisselt met het geluid van een zwerm vogels en insecten in de xylofoon en fluiten. In het midden weerklinkt een merkwaardig fragment met ingehouden pizzicato’s gespeeld door glasharmonica, als een atmosferisch lichtverschijnsel. Na een cadens voor de solist in het vierde deel barst in de finale een grootse, energieke dans uit.”

Ook Jessie Montgomery (1981) had een natuurfenomeen in gedachten bij het schrijven van Starbust. De Amerikaanse componiste en violiste groeide op in een omgeving waar voortdurend tal van verschillende muziekstijlen weerklonken. Haar muziek is dan ook onderhevig aan invloeden uit diverse hoeken, gaande van Afro-Amerikaanse spirituals tot moderne improvisatie. Starbust was een commissie van de Sphinx Organization, waar ze ook als violiste deel van uitmaakt. Zelf omschrijft ze het werk als volgt: “Dit korte werk voor strijkorkest is een beeldspel met snel veranderende muzikale kleuren. Plotse uitbarstingen wisselen af met zachte en vluchtige melodieën, in een poging om een multidimensionaal klanklandschap te creëren.”

Ravel: Daphnis & Chloé

In 1909 kreeg de jonge maar veelbelovende Maurice Ravel (1875-1937) de opdracht van Sergej Diaghilev om een nieuw werk te schrijven voor Les Ballets Russes. De jongeman koos voor een Grieks liefdesverhaal, en het resultaat ontlokte Diaghilev de beruchte uitspraak: “Ravel, het is een meesterwerk - maar het is geen ballet. Het is een schilderij van een ballet!” En dat klopt. De openingsscène, Lever du jour, is één van de mooiste verklankingen van een zonsopgang uit de muziekgeschiedenis.

Naast bucolische liefdestaferelen kleuren tal van natuurlijke schouwspelen dit schilderachtige programma: van maanlicht en sterrenhemels tot paradijselijke vogels en antarctische vergezichten.

“Het is niet alleen Ravels beste werk, maar ook één van de mooiste kunstwerken uit de Franse muziek.”
- igor stravinsky

Symphonie choréographique

Ravel componeerde slechts twee ‘echte’ orkestwerken – de Shéhérazade-ouverture en de Rapsodie Espagnole. Zijn overige composities voor orkest zijn arrangementen van kamermuziekwerken, of ontstonden als ballet. Zo ook de orkestsuites die hun oorsprong vinden in het ballet Daphnis et Chloé, dat Ravel tussen 1909 en 1912 componeerde op vraag van Sergej Dhiagilev, voor het eerste seizoen van diens Ballets Russes in Parijs. Het scenario was van de hand van choreograaf Mikhail Fokine, die zich baseerde op de pastorale novel van de Griekse dichter Longus. Het verhaal situeert zich in het 2de-eeuwse Arkadië en schetst het idyllische liefdesverhaal tussen de herder Daphnis en het mooie herderinnetje Chloé. Wanneer ze ontvoerd wordt door piraten gaat Daphnis haar achterna. Hij valt bewusteloos, en tijdens zijn slaap wordt Chloé bevrijd door Pan. Bij het krieken van de dag worden de geliefden weer verenigd.

Het ballet is één van de omvangrijkste werken van Ravel – naast een gigantisch orkest is ook een koor nodig dat zowel op het podium als backstage optreedt – en hij werkte er bijna drie jaar aan. De première werd steeds uitgesteld, onder andere door een verschil in visie tussen Ravel en Fokine. Ravel had een groots muzikaal fresco voor ogen, naar analogie met de Griekse landschappen van de Franse schilders aan het einde van de 18de eeuw, maar dat strookte niet met de archaïsche opvattingen van de Russische choreograaf. Bovendien waren de dansers niet tevreden met de geringe repetitietijd en de moeilijke ritmes in de finale.

Nog voor de première op 8 juni 1912 had Ravel de eerste twee scènes van het ballet tot een eerste orkestsuite herwerkt. De tweede suite dateert van na de première en opent met het bekende Lever du jour, wanneer de twee geliefden elkaar bij zonsopgang terugvinden. Ravel componeerde hier één van de meest poëtische muzikale weergaves van een natuurtafereel: houtknisperingen gaan over in vogelgeluiden, die op hun beurt uitmonden in een hartstochtelijke melodie. Uit dankbaarheid voeren de geliefden in het daaropvolgende deel taferelen uit de geschiedenis van de goden Pan en Syrinx op. Het geheel eindigt in een lofdans voor de goden, in het 5/4-ritme waar het de dansers zo om te doen was.

Met Daphnis et Chloé had Ravel geen traditioneel ballet voor ogen – zelf omschreef hij zijn werk als een ‘symphonie choréographique’ en vond hij dat kleur en sfeer primeerden – en daarmee stootte hij op enige tegenstand. Eén van de toeschouwers tijdens de première was Lalo, en hij vond dat het ballet een essentieel element, namelijk ritme, miste. Stravinsky was dan weer wel fan: “Het is niet alleen Ravels beste werk, maar ook één van de mooiste kunstwerken uit de Franse muziek”.

Kleur in een mistig landschap

Nog zo’n parel is Ravels lied Trois beaux oiseaux du paradis uit één van zijn zeldzame koorwerken Trois Chansons. Hij componeerde het in 1914-15, net voor hij naar het oorlogsfront trok. Ravel droeg het werk op aan Paul Painlevé, wiskundige en eerste minister van 1917 tot 1925, die net als hem in het leger diende.

Ravel vormde, naast Debussy, Franck en Fauré, een van de belangrijke inspiratiebronnen voor de Belgische componist Joseph Jongen (1873-1953). Dat is zeker te horen in diens Clair de Lune, een expliciete knipoog naar het gelijknamige werk van Debussy. Jongen schreef de compositie oorspronkelijk voor piano, maar ook in de orkestversie klinkt de feeërieke en kalme sfeer door.

Toelichting door Aurélie Walschaert

Info concert