"Aanvankelijk dacht ik een hoopvolle boodschap te componeren. Maar toen ik tijdens de zomer van 2023 het eerste materiaal verzamelde, werden in de politiek deals gesloten om mensen buiten onze Europese grenzen te houden. Op een manier die naar mijn gevoel niet meer strookte met de Europese waarden."
Tussen hoop en utopie
Toen Annelies Van Parys (1975) de opdracht kreeg om een orkestwerk te schrijven voor het European Union Youth Orchestra, boog ze zich over de Europese idealen zoals die ook weerklinken in Schillers beroemde Ode an die Freude.
Die vaststelling vertaalde zich onvermijdelijk in de muziek. EUtopia begint hoopvol, met harmonische klanken en natuurlijke spectra. En met een knipoog naar de dodecafonie en het serialisme, twee compositietechnieken die na de Tweede Wereldoorlog de vernieuwing inluidden. Gaandeweg vervormen de optimistische geluiden tot wrange orkestkleuren, doen ruisklanken hun intrede en zwelt de textuur aan tot een dense klankmassa. En dan klinkt de melodie uit Beethovens alle Menschen werden Brüder – quasi onherkenbaar, in uitgerokken notenwaarden en spectra die aan klokken doen denken. Eerst in een majeur toonaard, later in mineur. Hoe sterk klinkt de wens van het Europese project nog door?
Advocaat van de Franse muziektraditie
In een tijd waarin de muziekwereld voor vrouwen vaak onbereikbaar leek, baande Nadia Boulanger zich een weg als componiste, dirigente en lerares. Ze opende daarmee deuren voor de volgende generatie en liet een onuitwisbare invloed na op de 20e-eeuwse kunstmuziek. Aangemoedigd door haar vader, componist en zangpedagoog Ernest Boulanger, begon ze al op jonge leeftijd te componeren. Vanaf haar negende studeerde ze compositie aan het Conservatoire de Paris bij onder andere Gabriël Fauré, en op haar eenentwintigste behaalde ze met haar cantate La Sirène de tweede plaats voor de prestigieuze Prix de Rome.
Het oeuvre van Nadia Boulanger omvat liederen, kamermuziek, pianowerken, koormuziek en een aantal orkestwerken, in een stijl die dicht aanleunt bij het Franse impressionisme. De eendelige Fantaisie variée pour piano et orchestre componeerde ze in 1912 voor haar leraar en dichte vriend Raoul Pugno. Hij voerde de première uit, met Boulanger als dirigent.
Zelf was Nadia Boulanger niet overtuigd van haar talent als componiste: ‘Als er een ding is waar ik zeker van ben, dan is het dat ik nutteloze muziek schreef.’ Na de dood van haar zus Lili, die ze als een veel betere componiste beschouwde, zou ze enkel nog lesgeven en dirigeren. Haar composities raakten in de vergetelheid, maar kennen sinds het begin van deze eeuw een heropleving, mede dankzij ambassadeurs als pianiste Alexandra Dariescu. Zij was naar eigen zeggen al bij de eerste lezing ‘begeesterd door de levendige energie, gedurfde harmonische taal en pure originaliteit’ van de Fantaisie.
Een muzikaal fresco
De partituur die Ravel schreef voor Daphnis et Chloé is een gedurfde en typerende uitdrukking van zijn unieke stijl. Choreograaf Michel Fokine baseerde het libretto van het ballet op de gelijknamige pastorale vertelling van de Griekse auteur Longus. In dit verhaal leiden de herders Daphnis en Chloé een idyllisch liefdesleven, tot Chloé op een dag door piraten ontvoerd wordt. Daphnis gaat haar achterna, valt bewusteloos en wordt in zijn slaap overweldigd door visioenen waarin de god Pan Chloé bevrijdt. Eind goed al goed: bij het krieken van de dag worden de geliefden weer verenigd.
Het ballet is een van de omvangrijkste werken van Ravel; het vereist niet alleen een gigantisch orkest, maar ook een koor zonder tekst, dat zowel op het podium als achter de schermen optreedt. Hij werkte er bijna drie jaar aan, van 1909 tot 1912. Door talrijke meningsverschillen tussen Ravel en Fokine werd de première steeds weer uitgesteld. Ravel had een groots muzikaal fresco voor ogen, naar analogie met de Griekse landschappen van de Franse schilders aan het einde van de 18de eeuw, maar dat strookte niet met de archaïsche visie van de Russische choreograaf. Daarnaast liepen de repetities allesbehalve vlot: de dansers hadden het lastig met de ongebruikelijke ritmes, en de geringe repetitietijd maakte het alleen maar spannender. Ook Diaghilev was niet helemaal tevreden met de muziek, die volgens hem eerder symfonisch dan choreografisch was.
Van de vier geplande voorstellingen in juni 1912 in het Théâtre du Châtelet in Parijs gingen er slechts twee door. Na afloop weigerde Ravel om het publiek te begroeten. Nog voor de première had hij de eerste twee scènes van het ballet tot een eerste orkestsuite herwerkt, en niet veel later stelde hij ook een tweede suite samen. Die groeide uit tot de populairste, mede dankzij het bekende Lever du jour. De verklanking van het moment waarop de twee geliefden elkaar terugvinden is een van de meest poëtische muzikale weergaves van een natuurtafereel: het knisperen van het hout en de vogelgeluiden bij zonsopgang monden uit in een hartstochtelijke melodie. Het daaropvolgende deel, met de fluit in de hoofdrol, is een ode aan de goden Pan en Syrinx. Het werkt eindigt met een uitbundige lofdans in het 5/4-ritme dat het de dansers zo lastig maakte.