De Paastraditie ten tijde van J.S. Bach

Wie Pasen zegt, zegt Johann Sebastian Bach (1685-1750). Religieus of niet, voor velen maken zijn muzikale versies van het Bijbelse lijdensverhaal deel uit van een jaarlijkse traditie. Bach componeerde met zijn Matthäus- en Johannes-Passion dan ook twee van de grootste liturgische werken voor Goede Vrijdag. Minder bekend en omvangrijk is zijn Oster-oratorium, bedoeld voor de Eerste Paasdag. Het lijden uit de passies maakt er plaats voor vreugdevolle tonen: uitbundige koren en jubelende solisten bezingen het wonder van de verrijzenis van Jezus Christus.

toelichting van Aurélie Walschaert

Ook de cantate Christ lag in Todesbanden componeerde Bach voor uitvoering tijdens de paastijd. Het zou een van zijn oudst bewaarde cantates zijn. Aan de andere kant van het spectrum staat zijn Mis in si klein, zijn laatste grootschalige compositie en een indrukwekkende synthese van twee eeuwen kerkmuziek. Al in 1817 werd het door de Zwitserse criticus Hans-Georg Nägeli uitgeroepen tot ‘het grootste muziekwerk van alle tijd en volkeren.’


Kommt, gehet und eilet

In de verschillende kerkelijke functies die Bach bekleedde, en vooral in Leipzig waar hij de laatste 27 jaar van zijn leven doorbracht, had hij de opdracht om muziek te schrijven die de kerkelijke kalender weerspiegelde. Naast de zondagvieringen vereisten ook andere feestdagen aangepaste muziek. Voor de paasperiode componeerde Bach naast zijn bekende Matthäus-Passion en Johannes-Passion nog enkele minder omvangrijke werken: het Oster-oratorium BWV 249 en de cantates Christ lag in Todesbanden BWV 4 en Der Himmel lacht, die Erde jubilieret BWV 31.

Het Oster-oratorium weerklonk voor het eerst op zondag 1 april 1725 in Leipzig, onder de titel Kommt, gehet und eilet. De roffelende pauken en schetterende trompetten uit het openingsdeel vormden een groot contrast met het dramatische slotkoor uit de Johannes-Passion dat er twee dagen eerder had geklonken. In het elfdelige oratorium uiten vier van Jezus’ trouwste volgelingen – Maria Magdalena, Maria Jacobi, Petrus en Johannes – hun vreugde bij het aanschouwen van de verrijzenis van Christus’ lichaam. In tegenstelling tot zijn andere geestelijke werken sluit Bach met deze compositie aan bij de Italiaanse dramatische oratoria: hij maakt geen gebruik van een evangelist die het verhaal vertelt of van overschouwende koralen, maar legt de woorden rechtstreeks in de mond van de personages. Het hele gebeuren wordt voorafgegaan door twee contrasterende instrumentale inleidingen: een triomfantelijk Sinfonia, gevolgd door een pastoraal Adagio.

Bach hoefde voor dit oratorium weinig nieuwe muziek te componeren. Hij greep namelijk terug naar de cantate Entfliehet, verschwindet, entweichet, ihr Sorgen BWV 249a, die hij nog geen twee maanden eerder geschreven had ter ere van de 43ste verjaardag van hertog Christian von Sachsen-Weißenfels. Van deze cantate bleef enkel de tekst bewaard, maar vermoedelijk was de muziek gebaseerd op een concerto grosso uit de periode dat Bach in Köthen verbleef. Voor de tekst van de feestcantate ging Bach aankloppen bij zijn favoriete librettist Christian Friedrich Henrici, beter bekend onder de naam Picander. De kans is groot dat ook hij de tekst schreef voor het paasoratorium, en dat Bach in een beweging de muziek voor de cantate componeerde én deels herwerkte voor zijn paasoratorium. Na de eerste uitvoering van het Oster-oratorium in 1725 bleef Bach verder schaven: in 1738 verscheen een nieuwe versie, deze keer met toevoeging van de titel ‘oratorium’, en rond 1740 breidde hij het derde deel uit van een duet voor tenor en bas tot een vierdelig koorwerk.


De overwinning van het leven op de dood

In tegenstelling tot de jubelende sfeer in Bach’s paasoratorium, is de sfeer in de paascantate Christ lag in Todesbanden BWV 4 eerder grimmig en ingetogen. Anders dan in zijn latere cantates, baseerde Bach zich uitsluitend op de zeven coupletten van de gelijknamige hymnetekst van Martin Luther uit 1524, het belangrijkste kerklied voor Pasen in de Lutherse liturgie. De koraalmelodie geldt als enige muzikale thema en als spiegelas waarrond de variaties volledig symmetrisch opgebouwd zijn. Elke vers krijgt ook zijn eigen combinatie van instrumenten en stemmen toebedeeld. Aan het einde weerklinkt telkens een hoopgevend Alleluia, als overwinning van het leven op de dood.

Bach componeerde de cantate Christ lag in Todesbanden BWV 4 vermoedelijk in 1706, al blijft de precieze reden achter de compositie in mysterie gehuld. Hetzelfde geldt voor zijn Mis in si klein BWV 232: niemand die weet waarom Bach deze grootschalige compositie aan het einde van zijn leven neerpende. Hoewel het manuscript niet gedateerd is, wijst onderzoek uit dat hij er de laatste hand aan legde in 1749. Voor de oorsprong ervan is het terugspoelen naar 1733. Bach componeerde toen een ‘korte mis’, enkel bestaande uit een Kyrie en een Gloria, om in de gunst te komen bij Frederik August II, keurvorst van de Saksen. Zijn verzoek raakte door een interne politieke strijd echter op de achtergrond, en pas in 1748 diepte Bach het werk weer op. Hij voegde er een Credo, Sanctus en Agnus Dei aan toe.

Bach bouwde zijn Mis in si klein uit tot een groots opgezet werk dat te vergelijken is met een concerto grosso. Tussen het Kyrie en het afsluitende Dona nobis pacem klinken negen aria’s en duetten, veertien ensemblestukken voor vier tot acht stemmen en een hele waaier aan instrumentale solo’s, en dat allemaal in een indrukwekkende variatie aan stijlen. Bovendien verwerkte Bach in deze mis niet alleen muziek uit zijn eigen 35-jarige carrière, maar bundelde hij ook technieken en gebruiken uit twee eeuwen kerkmuziek, van de sobere en strikt contrapuntische stile antico uit de renaissance, tot de galante stijl die toen in opmars was. Misschien zag Bach dit werk als een synthese van zijn kunnen, of als een manier om een aantal van zijn beste werken voor de vergankelijkheid te behoeden door ze te voorzien van universele misteksten.

Zelf gaf Bach het werk nooit een naam. Later catalogiseerde zijn zoon Carl Philipp Emanuel de mis onder de titel Die Große Catholische Messe (De Grote Katholieke Mis). Het is pas tijdens de Romantiek, toen Bach’s oeuvre dankzij Felix Mendelssohn opnieuw in de belangstelling kwam, dat de titel Hohe Messe – waaronder de mis vandaag vooral gekend is – aan Bach’s magnum opus toegekend werd.


Info concert