De Pietà, een klassiek beeld uit de christelijke kunst, toont de maagd Maria in een sobere vorm, met de armen om het dode lichaam van haar volwassen zoon Jezus op haar schoot. Weinig beelden grijpen meer naar de keel dan die van een ouder die treurt om een overleden kind. Geen wonder dus dat dit thema tal van componisten inspireerde, van de Vlaamse Polyfonisten tot Arvo Pärt. In dit programma brengt het Vlaams Radiokoor een ode aan Maria en de onvoorwaardelijke liefde waar zij symbool voor staat. Met werken die de goddelijke oermoeder bezingen of het verlangen naar haar geborgenheid verklanken.

“De Poolse en Slovaakse volkeren beschouwen de Maagd Maria als hun weldoener, en in hun denken zijn de ideeën ‘moeder’ en ’moederland’ erg nauw met elkaar verbonden. Het tafereel van een moeder die haar eigen kind begraaft, is voor onze verbeelding een van de meest schokkende beelden, omdat het raakt aan het fundament en het bestaan van het leven.”

– Vladimír Godár

Schrijnend verdriet

Het 13e-eeuwse Stabat Mater Dolorosa is een van de meest geciteerde gedichten uit de muziekgeschiedenis. Wie de auteur precies is, blijft een mysterie, maar vast staat dat de tekst neergeschreven is in franciscaanse kringen. Daarvan getuigen onder andere de parallellen met de mystieke leer van Franciscus van Assisi. De eerste verzen beschrijven het lijden van Maria vanuit het standpunt van de gelovige als getuige, en vanaf de vijfde vers richt die gelovige zich al biddend tot Maria, in de hoop dat zijn ziel na zijn dood verenigd zal worden met die van Christus.

In 1711 kreeg Antonio Vivaldi (1678-1741) de vraag van het Congregazione dell’Oratorio di San Filippo Neri uit Brescia om een versie van het Stabat Mater te componeren voor het feest van de Zeven Smarten van Maria tijdens het daaropvolgende jaar. Hij was daarbij gebonden aan het beperkte ensemble dat er voorhanden was, en aan het pauselijk decreet dat voorschreef dat enkel de eerste tien strofen van het gedicht gebruikt mochten worden tijdens de gebedsdienst. Maar ondanks – of misschien net dankzij – deze begrenzingen is Vivaldi’s Stabat Mater, RV 621 een beklijvende muzikale vertaling van het gedicht. Net door de eenvoudige begeleiding kon Vivaldi zich volledig over de tekstexpressie buigen. Ook de gezongen melodieën hield hij bewust sober, zodat de spaarzame versieringen de emotionele inhoud van de tekst nog meer onderstrepen. Pas in het finale Amen haalt Vivaldi de virtuoze esthetiek die zo kenmerkend is voor zijn concerti naar boven.

Het oeuvre van Vivaldi’s tijdgenoot Jan Dismas Zelenka (1679-1745) bleef lange tijd onderbelicht. Onterecht, want deze ‘Boheemse Bach’, genoot bewondering van barokke grootheden als Telemann en J.S. Bach himself. De diepgelovige Zelenka werd geroemd om zijn heel persoonlijke stijl, een die het midden houdt tussen Italiaanse flair en complex contrapunt. Daarvan getuigt het Miserere in C Minor, Psalm 50, ZWV 57, een van zijn laatste en meest uitgevoerde werken. Ook dit werk blinkt uit in expressieve tekstuitdrukking. De aanzet hiervoor werd gelegd aan het einde van de 16e eeuw, onder andere door de Vlaamse Polyfonisten die in Italië werkzaam waren. Een van hen was de bekende madrigalist Giaches de Wert (1535-1596). Hij bracht het grootste deel van zijn leven door aan de Italiaanse hoven in Mantua en Ferrara, waar hij onder andere leermeester was van niemand minder dan Claudio Monteverdi. Daar stond hij mee aan de wieg van een nieuwe ontwikkeling waarbij de strenge harmonische regels van de polyfonie plaats maakten voor een vrijere, sobere muziekstijl die de emoties rechtstreeks aansprak en het geschreven woord volgde.

Die kleurrijke harmonieën sijpelden ook door in zijn religieuze oeuvre, waaronder het motet Vox in Rama. In dit werk gebruikt De Wert ingenieuze technieken om uitdrukking te geven aan het extreme verdriet van Rachel, oermoeder van het Israëlische volk, die treurt om het vertrek van de zonen van Bethlehem. Zo bootst een herhaald motief van twee noten het gehuil (‘ululatus’) na, en benadrukken chromatische noten en dissonante akkoorden het lijden van Rachel.

Nieuwe spiritualiteit

De muziek van Arvo Pärt (1935), Vladimír Godár (1956) en James MacMillan (1959) wordt vaak aangeduid met de term ‘nieuwe spiritualiteit’, muziek die het hogere verklankt maar duidelijk van deze tijd is. De Estse componist Pärt behoeft nog amper een introductie. Als een van de meest uitgevoerde hedendaagse componisten figureert hij in Klara’s top 100 als een van de enige nog levende toondichters. Geïnspireerd door het Gregoriaans en de polyfonie uit de 15e en 16e eeuw, kwam hij midden jaren ‘70 tot een uitgepuurde muziektaal die zou uitgroeien tot zijn handelsmerk. Pärt doopte deze nieuwe stijl ‘tintinnabuli’, verwijzend naar kleine klokjes die je in zijn muziek lijkt te horen. Ze is opgebouwd rond trage melodielijnen die in kleine stapjes verlopen en drieklanken die rond deze melodie cirkelen. De eenvoudige melodieën en structuren maken zijn composities begrijpbaar, toegankelijk en puur. In zijn Magnificat, een a capella koorwerk voor vijfstemmig koor, roepen de eenvoudige harmonie en vorm een wereld van rust en vrede op. De melodie volgt de tekst in een vrije, declamatorische stijl en schetst een ingetogen muzikaal beeld van Maria die de barmhartigheid van God prijst.

Ook in Ecce Puer, een muzikale weeklacht van de Slovaakse componist Godár, zorgt de herhaling van een melodie boven een dalende baslijn – gebaseerd op Monteverdi’s Amor uit Lamento della Ninfa – voor rust en troost. Net als Pärt ruilde Godár de modernistische toontaal in voor een meer eenvoudige en harmonische taal, met oude en volksmuziek als voornaamste inspiratiebron. Voor het label ECM voegde hij een aantal van zijn werken uit de periode tussen 1997 en 2005 samen tot Mater, een cantate over het archetype van de moeder. Ook de vergankelijkheid van het leven loopt als rode draad door deze werken. De teksten komen afwisselend uit Latijnse, Slowaakse en Engelstalige bronnen, en een enkele keer uit het Jiddisch – zoals in het meditatieve Maykomashmalon voor vrouwenstem, altviool en cello.

De Schotse componist MacMillan slaagde erin om met een bijna hoofdzakelijk religieus geïnspireerd oeuvre uit te groeien tot een van de meest geliefde hedendaagse koorcomponisten. De organische opbouw, rijke harmonieën en aanstekelijke ritmes maken zijn muziek erg toegankelijk. MacMillan put daarbij zowel uit de Schotse traditionele volksmuziek als uit het religieuze oeuvre van vroege componisten als Palestrina, Victoria en Bach. En natuurlijk is ook de welluidende Engelse koorstijl niet uit zijn composities weg te denken. Zijn Child’s Prayer is een aangrijpend en tegelijk troostvol werk, gecomponeerd ter nagedachtenis van de slachtoffers van de gewelddadige kindermoord in de lagere school in Dunblane in 1996. Als tekst gebruikte MacMillan een eenvoudig gebed dat hij zich herinnerde uit zijn kindertijd. Zachtjes prevelend zet het koor in met de woorden ‘welcome, welcome’, terwijl de rest van het gebed zich in de twee hoge solostemmen verder ontvouwt. O Radiant Dawn, ontleend aan een van de zeven O-Antifonen die in de week voorafgaand aan kerstmis tijdens het avondgebed gezongen worden, geeft dan weer uitdrukking aan het verlangen van de komst van de Messias. Het is een krachtige ode aan Maria als brenger van nieuw leven.

O Radiant Dawn, Splendour of eternal Light, Sun of Justice,
come, shine on those who dwell in darkness and the shadow of death.
Isaiah had prophesied,
‘he people who walked in darkness have seen a great light;
upon those who dwelt in the land of gloom a light has shone.’
Amen.