Miserere · Arvo Pärt
Miserere mei, Deus, secundum magnam misericordiam tuam. Et secundum multitudinem miserationum tuarum, dele iniquitatem meam.
Amplius lava me ab iniquitate mea et a peccato meo munda me.
Quoniam iniquitatem meam ego cognosco, et peccatum meum contra me est semper. (Psalm 51)
Dies irae, dies illa
solvet saeclum in favilla:
teste David cum Sibylla.
Quantus tremor est futurus,
quando iudex est venturus,
cuncta stricte discussurus.
Tuba mirum spargens sonum
per sepulcra regionum,
coget omnes ante thronum.
Mors stupebit et natura,
cum resurget creatura,
iudicanti responsura.
Liber scriptus proferetur,
in quo totum continetur,
unde mundus iudicetur.
Iudex ergo cum sedebit,
quidquid latet apparebit.
Nil inultum remanebit.
Quid sum miser tunc dicturus?
Quem patronum rogaturus,
cum vix iustus sit securus?
Dies irae, dies illa
solvet saeclum in favilla:
teste David cum Sibylla. (Dies irae)
Tibi soli peccavi et malum coram te feci, ut iustificeris in sermonibus tuis, et vincas cum iudicaris.
Ecce enim in iniquitatibus conceptus sum et in peccatis concepit me mater mea.
Ecce enim veritatem dilexisti; incerta et occulta sapientiae tuae manifestasti mihi.
Asperges me hyssopo, et mundabor; lavabis me et super nivem dealbabor.
Auditui meo dabis gaudium et laetitiam et exsultabunt ossa humiliata.
Averte faciem tuam a peccatis meis et omnes iniquitates meas dele.
Cor mundum crea in me, Deus, et spiritum rectum innova in visceribus meis.
Ne proiicias me a facie tua et spiritum sanctum tuum ne auferas a me.
Redde mihi laetitiam salutaris tui et spiritu principali confirma me.
Docebo iniquos vias tuas et impii ad te convertentur.
Libera me de sanguinibus, Deus, Deus salutis meae et exsultabit lingua mea iustitiam tuam.
Domine, labia mea aperies et os meum annuntiabit laudem tuam.
Quoniam si voluisses sacrificium, dedissem utique; holocaustis non delectaberis.
Sacrificium Deo spiritus contribulatus; cor contritum et humiliatum, Deus, non despicies.
Benigne fac, Domine, in bona voluntate tua Sion ut aedificentur muri Ierusalem.
Tunc acceptabis sacrificium iustitiae, oblationes et holocausta; tunc imponent super altare tuum vitulos. (Psalm 51)
Rex tremendae maiestatis,
qui salvandos salvas gratis,
salva me, fons pietatis. (Dies irae)
-----
Wees mij genadig, o God, naar uw goedertierenheid,
delg mijn overtredingen uit naar uw grote barmhartigheid.
Was mij geheel van mijn ongerechtigheid,
reinig mij van mijn zonde.
Want mijn overtredingen ken ik,
en mijn zonde is bestendig vóór mij. (Psalm 51)
Dag van toorn, die dag
zal de wereld in as vergaan,
volgens David en de Sibylle.
Hoe groot zal de beving zijn
wanneer de Rechter komt
alles streng te onderzoeken.
De bazuin, met wonderbare klank,
door de graven der landen,
zal allen voor de troon roepen.
Dood en natuur zullen beven
wanneer de schepping herleeft
om rekenschap te geven aan de Rechter.
Een boek wordt geopend
waarin alles staat geschreven,
waaruit de wereld zal worden geoordeeld.
Wanneer de Rechter zetelt,
zal wat verborgen is verschijnen.
Niets blijft ongewroken.
Wat zal ik, arme, zeggen?
Welke voorspraak zoeken,
wanneer zelfs de rechtvaardige nauwelijks zeker is?
Dag van toorn, die dag
zal de wereld in as vergaan,
volgens David en de Sibylle. (Dies irae)
Tegen U, U alleen, heb ik gezondigd
en gedaan wat kwaad is in uw ogen,
zodat Gij rechtvaardig zijt in uw uitspraak,
rein in uw gericht.
Zie, in ongerechtigheid ben ik geboren,
in zonde heeft mijn moeder mij ontvangen.
Zie, Gij hebt lust tot waarheid in het verborgene,
in het verborgene doet Gij mij wijsheid kennen.
Ontzondig mij met hysop, dan ben ik rein,
was mij, dan ben ik witter dan sneeuw.
Doe mij vreugde en blijdschap horen,
laat de beenderen die Gij verbrijzeld hebt, juichen.
Verberg uw aangezicht voor mijn zonden,
delg al mijn ongerechtigheden uit.
Schep mij een rein hart, o God,
en vernieuw in mijn binnenste een vaste geest.
Verwerp mij niet van voor uw aangezicht,
en neem uw heilige Geest niet van mij weg.
Herstel mij de vreugde van uw heil,
en ondersteun mij met een gewillige geest.
Dan zal ik de overtreders uw wegen leren
en de zondaars zullen zich tot U bekeren.
Red mij van bloedschuld, o God, God van mijn heil,
laat mijn tong jubelen over uw gerechtigheid.
Here, open mijn lippen,
opdat mijn mond uw lof verkondige.
Want Gij hebt geen lust tot offerande, anders zou ik ze geven;
in brandoffers schept Gij geen behagen.
De offeranden Gods zijn een verbroken geest;
een verbroken en verbrijzeld hart veracht Gij niet, o God.
Doe wèl aan Sion naar uw welbehagen,
bouw de muren van Jeruzalem op.
Dan zult Gij een welgevallen hebben aan offeranden van gerechtigheid,
aan brandoffers en offeranden in hun geheel gebracht;
dan zal men jonge stieren op uw altaar offeren. (Psalm 51)
Koning van geduchte majesteit,
die redt wie gered moet worden om niet,
red mij, bron van erbarming. (Dies irae)
-----
vertaling Psalm 51: NBG 1951, Nederlands Bijbelgenootschap
vertaling Dies irae: Getijdenboek. Gebeden voor elke dag (Nationale Raad voor Liturgie, 1990)