het motet & Heinrich Schütz
Heinrich Schütz bouwt dus voort op een al eeuwenoude traditie wanneer hij aan het begin van de 17de eeuw met het motet aan de slag gaat. De componist heeft net de reis van zijn leven gemaakt: van zijn geboortestreek Saksen naar het zonnige Venetië, waar hij bij Giovanni Gabrieli het vak leert. De invloeden van Schütz eerste en enige leermeester hoor je in het vroege werk Quid commisisti, een aangrijpende meditatie op het lijden van Christus. De tekst is nog in het Latijn geschreven, en stilistisch heeft het werk duidelijk wat Italiaanse flair: dramatisch, chromatisch, met dissonanten die de pijn en het berouw bijna tastbaar maken.
Maar Schütz zoekt al snel zijn eigen weg, en zal vooral in zijn latere Duitstalige motetten zijn stempel op de geschiedenis drukken. Hij maakt de tekst verstaanbaar – zowel letterlijk als muzikaal – en doet dat met een retorische flair die hem tot de “vader van de Duitse kerkmuziek” maakt. In Stehe auf, meine Freundin, op tekst uit het Hooglied, klinkt de liefde voor Christus als een zachtaardige, bijna aardse omhelzing. Mit dem Amphion zwar is dan weer een speels gelegenheidsstuk, waarin geleerdheid, poëzie en bijbelse verwijzingen vrolijk door elkaar lopen. En O lieber Herre Gott toont Schütz op zijn meest compact en doorleefd: één kort gebed, één grootse emotie.
het motet & de Bach-familie
Wie wil begrijpen hoe het motet daarna verder evolueert, moet door de familiealbums van de Bachs bladeren. Niet meteen naar Johann Sebastian, maar eerst een stapje terug op de stamboom, naar de man die hij later zijn “profunde Onkel” zal noemen: Johann Christoph. Diens Fürchte dich nicht is een minder bekende parel. De muziek is eenvoudig, maar expressief. De tekst troostend, maar zonder sentiment. Het lijkt alsof deze Johann Bach zich bewust is van de grenzen van de vorm – geen grootse architectuur hier, maar een subtiele omlijning van een bijbelvers. Toch zijn het precies die ingetogen werken die later zo'n diepe indruk zullen maken op de jonge Johann Sebastian.
Hij trekt de motetvorm resoluut naar zijn hand. In Komm, Jesu, komm hoor je alles wat Bach tot Bach maakt: het polyfone vakmanschap, de spirituele diepgang, de theologische symboliek. De tekst – uiterst uitzonderlijk geen psalm maar een stanza uit een gedicht van Paul Thymich – mijmert over de dood als bevrijding. Bach schrijft geen klaagzang, maar een troostvol afscheid. De structuur is helder: een vrije openingspassage, bijna als een persoonlijke zucht, gevolgd door een tweede, fugatisch deel, dat uiteindelijk uitmondt in een bijna dansbaar menuet op de woorden “Du bist der rechte Weg”. Bach toont in die veelzijdigheid dat het motet meer kan zijn dan een kerkelijk tussendoortje.