Een jubelend openingskoor, tromgeroffel en trompetten: Bachs Weihnachtsoratorium is één en al vreugde, een ode aan de wonderbaarlijke geboorte van Christus.

Voor dit concert selecteerde het Vlaams Radiokoor de delen 1, 2, 3 en 6. Ze laten de verhaallijn mooi doorlopen, en zorgen samen voor een feestelijke, warme kerststemming.

J.S. Bach (1685-1750) schreef het Weihnachtsoratorium op het hoogtepunt van zijn carrière. Hij was toen net geen vijftig en als musicus, cantor en docent verbonden aan de Thomas- en Nikolaikirche in Leipzig. Daar componeerde hij wekelijks cantates voor de kerkdienst, speciale vieringen en feestdagen. Zo ook het Weihnachtsoratorium, geschreven voor de liturgische diensten rond de kerstperiode in 1734-35. Het toenmalige publiek kreeg het werk toen niet als een geheel voorgeschoteld, maar kreeg zes dagen lang – van de eerste Kerstdag tot Driekoningen – één cantate per dienst te horen.

“Juich en jubel, kom, loof deze dagen, roem wat vandaag de allerhoogste heeft gedaan! Laat nu het zeuren, verban al het klagen, hef tenvolle juich- en vreugdekreet aan!”
- teil i. jauchzet, frohlocket, auf, preiset die tage

Het Weihnachtsoratorium BWV 248 is opgemaakt uit een reeks van zes opeenvolgende cantates, die Bach voorzag van het opschrift ‘Oratorium Tempore Nativitatis Christi’. In die periode maakten cantates een belangrijk deel uit van de wekelijkse zondagsdienst in de twee hoofdkerken in Leipzig. Ze sloten inhoudelijk aan bij de bijbellezingen en boden een welkome afwisseling van de vaak lange preken. Toen Bach het Weihnachtsoratorium aanvatte, had hij al zeker drie jaar aan cantates voorzien voor de vieringen en andere feestelijke aangelegenheden, en had hij ook al twee passies – de Mattheüs- en Johannespassie – op zijn palmares staan.

Het libretto van het Weihnachtsoratorium is vermoedelijk van de hand van Christian Freidrich Henrici, alias Picander, die eerder al de tekst voor Bachs Mattheüspassie verzorgde. Het verhaal schetst de omstandigheden rond de geboorte van Christus, waarbij bijbelteksten van de evangelisten Lucas en Mattheüs, Lutherse koralen en nieuw geschreven beschouwende poëzie elkaar afwisselen. De kerstperiode vangt aan met de reis van Jozef en Maria naar Betlehem en de geboorte van Jezus. In de tweede cantate weerklinkt de aankondiging van het heuglijke nieuws door de Engel aan de herders. Hierop volgen het bezoek van de herders in de kribbe, de besnijdenis en naamgeving van Jezus en de komst van de Wijzen uit het Oosten. Het oratorium eindigt tot slot met de aanbidding van het Kind door de Wijzen.

Net als in de passies van Bach, zijn ook in dit oratorium drie lagen aanwezig: in de eerste plaats is er de evangelist – gezongen door een tenor – die het Bijbelse verhaal brengt in de vorm van recitatieven. De andere solisten uit het kwartet zingen enkel de vrije, niet-Bijbelse poëzie, als een mediterende reflectie op het gebeuren. De rijk klinkende koralen verbeelden dan weer de stem van het volk. Ze bevatten melodieën en hymnes die welbekend waren bij de kerkgangers. Maar anders dan in de Johannes- of Mattheuspassie speelt het emotionele aspect, de verwondering over Jezus’ geboorte, hier de hoofdrol.

Meer dan enkele opeenvolgende cantates

Hoewel de cantates bij hun ontstaan afzonderlijk uitgevoerd werden – in Bach’s tijd weerklonken ze nooit achtereenvolgend als één geheel – wijzen een aantal elementen erop dat Bach ze wel als één grootschalig werk opvatte. Zo begint en eindigt het oratorium in D-groot, bevatten de eerste en laatste cantate hetzelfde koraal, en verwijzen alle openingskoren met hun drie-ledige maatsoort naar de Heilige Drievuldigheid. Maar naar opbouw verschillen de cantates onderling: vijf beginnen met een koor, één met een instrumentale inleiding, en ook het einde varieert. Wel bevatten ze elk de typische, elkaar afwisselend cantate-onderdelen als aria’s, recitatieven, koren en instrumentale sinfonia’s.

Opmerkelijk is dat Bach eerdere cantates die hij in opdracht schreef van vorsten of adel in dit werk recycleerde. Het openingskoor is bijvoorbeeld een parodie op de cantate die hij voor de verjaardag van Maria Josepha, de toenmalige koningin van Polen, had gecomponeerd. De originele tekst "Tönet ihr Pauken, erschallet Trompeten" werd herschreven naar "Jauchzet, frohlocket, auf preiset die Tage", nog steeds passend bij het klinkende trompetgeschal. Ook het muzikale materiaal uit de cantate Laßt uns sorgen, laßt uns wachen BWV213, geschreven ter ere van de elfde verjaardag van Friedrich Christian, herwerkte Bach binnen dit nieuwe kader. Door deze wereldlijke cantates, die vaak slechts éénmaal uitgevoerd werden, in een liturgische context te integreren, verzekerde Bach zich van de overlevering van deze werken.

“Ach mijn liefste Jezus klein, maak Je een zacht bedje fijn: rust nu in mijn harteschrijn daar zal Je nooit vergeten zijn!”
- teil i. ach mein herzliebes jesulein

De eerste cantate is een binnenkomer van formaat: paukengeroffel, wervelende strijkers en houtblazers en trompetgeschal kondigen het feestelijk gebeuren aan. Daarop vangt de evangelist het kerstverhaal aan. Het eerste koraal in dit deel baseerde Bach op de melodie van het bekende O Haupt voll Blut und Wunden uit de Mattheuspassie, daarmee al even een kanttekening plaatsend bij de feestelijke stemming. De aria voor bas en het slotkoor – een strofe uit het Lutherse kerstlied Von Himmel hoch – brengen een briljante en plechtstatige ode aan het koningskind. Geen koor, wel een instrumentale inleiding luidt de tweede cantate in. De trompetten en pauken zijn ingeruild voor vier hobo’s; zij vullen de rol van de herders in, terwijl de strijkers en fluiten het Engelenkoor verbeelden. De zachte klanken van de houtblazers en het rustige tempo passen helemaal in de pastorale sfeer. Hoogtepunt in dit deel is de sluimeraria voor alt, fluit solo en strijkers Schlafe, mein liebster, waarna ook hier aan het slot een strofe uit het kerstkoraal Von Himmel hoch weerklinkt.

In de daaropvolgende cantate zet het openingskoor de vreugdevolle stemming van het begin verder. De herders haasten zich naar de kribbe om het koningskind te aanschouwen, voortgestuwd door een energieke baslijn en snelle loopjes in de muziek. Daarop volgt een rustige passage; in het koor en het duet voor bas en sopraan worden de weldaden van God overschouwd, en in een intieme en expressieve aria tussen de viool en alt uit Maria haar gevoelens over het wonderlijke gebeuren. Het oratorium sluit af in alle uitbundigheid, met het Driekoningenfeest. In expressieve recitatieven en aria’s worden de daden van Herodes afgewezen, en de macht van God verheerlijkt. Dat uit zich in onverwachte muzikale wendingen en stemmingswisselingen, waarbij eens passie en dan weer venijn de toon voeren. Het Weihnachtsoratorium eindigt symbolisch met hetzelfde passiekoraal waarmee de eerste cantate eindigde, maar deze keer in een triomfantelijke stemming.

Toelichting door Aurélie Walschaert

Info concert